De strandjutter

zijn ogen op de vloedlijn gericht,
struint hij tussen wrakhout,
wat schelpen en bruinig wier

in een ver verleden verloor
hij zijn hart aan de zee
alleen zijn dromen,
zijn dromen bleven hier

in de kille plaggenhut
van zijn onstuimig bestaan
spoelt eb en vloed

bij nacht en ontij
komt hij weer tot leven en gromt:
de zee geeft minder dan zij neemt,
doet meer dan zij moet

September aan zee

Een late bader op het strand
De zee herademt na de zomerdrukte
en rolt haar natte loper uit
steeds weer, steeds weer...

Getijdenmoe, maar nooit aflatend
geeft zij gehoor
aan eb en vloed
onstuimig op het ritme
van een eerste najaarsstorm.

Een verloren meeuw
krijst zich moeizaam
een weg
naar het ruime sop.

De zomer is nu
verder weg dan ooit.